Werkgroepcollege 5
Thematiek: Vrijstellingen & recht op aftrek van voorbelasting
Stappenplan 1. Wie? Is sprake van ondernemerschap? 2. Wat? Wat is de prestatie? 3. Waar? Waar is de prestatie belast? 4. Vrijstelling? Is een vrijstelling van toepassing? 5. Zo nee, wat is de maatstaf van heffing? 6. En wat is het tarief? 7. Wie is de btw verschuldigd? 8. Bestaat recht op aftrek van voorbelasting bij de afnemer en de leverancier?
Theorievraag 1
Uit de arresten van het HvJ blijkt dat vrijstellingen strikt moeten worden uitgelegd. Onderbouw waarom hetgewenst is dat vrijstellingen strikt moeten worden uitgelegd.
- Btw is een algemene verbruiksbelasting waarbij btw wordt geheven over elke prestatie onder bezwarende titel. Vrijstellingen hebben een verstorende werking
- Het bijzondere van de btw is dat je er weinig last van hebt als je ondernemer bent die alleen maar btw-belaste prestaties verricht.
- Je brengt btw in rekening aan je afnemers die je aangeeft aan de overheid en de btw die je betaalt aan je leveranciers krijg je terug van de overheid.
- Als je echter deels of uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht, ben je weliswaar minder of geen btw verschuldigd maar kun je de btw die leveranciers áán jou in rekening brengen niet of beperkt aftrekken.
- In dat geval zal de belastingplichtige die de vrijgestelde prestatie verricht, rekening dienen te houden met een bedrag aan niet aftrekbare btw bij de bepaling van zijn prijs en dit opnemen in zijn kostprijs. Derhalve zal de uiteindelijke consument ook btw voldoen over een niet-aftrekbaar gedeelte btw van de leverancier. Dit leidt tot cumulatie van btw.
- Dit gaat in tegen het beginsel van het btw-stelsel dat aan het einde van een productieketen btw is geheven die strikt evenredig is aan de prijs van de goederen en diensten.
Casus 1
In de omgeving van Rotterdam zijn veel bedrijven gevestigd die actief zijn in de olie en gas. Een van diebedrijven is Petro BV (“BV”), een bedrijf dat zich vanaf het begin van 20e eeuw als marktleider heeftgeprofileerd in de productie en distributie van ethyleenglycol in Nederland. Ethyleenglycol wordt alsantivriesmiddel gebruikt in onder andere radiateuren van auto's en in hydraulische remvloeistof. BV bedientde gehele Nederlandse markt en focust zich puur op zakelijke klanten. Zij heeft uit haar verkoopactiviteitenin 2023 10 mio verdiend. Daarnaast verstrekt BV in haar capacitieit als bancaire functie binnen de groepook nog eens twee leningen (beide tegen 6% rente en bedrag van € 5 mio per lening) aan haardochterentiteiten, één gevestigd in Nederland waarin zij 100% van de aandelen houdt, dezelfdebestuurders heeft en ook nog eens dezelfde economische acitiviteiten verricht. De tweede dochterentiteitis gevestigd in Singapore.
Vraag 1: U bent de adviseur van BV en binnenkort wordt de btw-positie van BV besproken. Tot op hedenheeft BV alle btw op inkomende kosten (EUR 1 mio aan btw en deze kosten zien op de gehelebedrijfsvoering van BV) in aftrek gebracht. Informeer uw klant over de eventuele risico’s en detegenargumenten/optimalisatiemogelijkheden die u ziet. Ga het btw-stappenplan langs.
Ondernemer? BV verricht prestaties voor de btw, bestaande uit de verkoop van ethyleenglycol aan zakelijke afnemers. Het verstrekken van rentedragende leningen aan haar dochtermaatschappijen kan een prestatie voor de btw zijn. Dat is het geval als ofwel sprake is van het bedrijfsmatig uitlenen van kapitaal tegen vergoeding (zoals een bank dat bijvoorbeeld doet) of wanneer het uitlenen van kapitaal tegen vergoeding het rechtstreekse, duurzame en noodzakelijke verlengstuk is van de economische activiteit. In dit geval vervult BV de functie van bank binnen het concern en is dus sprake van het bedrijfsmatig uitlenen van kapitaal tegen vergoeding. Ook kan de verlengstukgedachte van toepassing zijn omdat moeder en dochter(s) dezelfde economische activiteiten verrichten. Dan is op grond van artikel 7(2)b Wet OB (“exploitatie van een vermogensbestanddeel om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen”) een economische activiteit. (Let op: het feit dat het verstrekken van deze lening een vrijgestelde prestatie is, betekent niet dat er geen sprake is van een prestatie in de zin van art. 1a Wet OB 1968.)Welke prestaties? 1. Verkoop van goederen in Nederland– ex artikel 3(1)a Wet OB 1968 2. Verstrekken van rentedragende lening aan NL dochter = dienst ex artikel 4(1) Wet OB 1968, aangezien een lening geen ‘voor menselijke beheersing vatbare stoffelijk object is’. 3. Verstrekken van rentedragende lening aan Singaporese dochter = dienst ex artikel 4(1) Wet OB 1968, aangezien een lening geen ‘voor menselijke beheersing vatbare stoffelijk object is’.Waar is de prestatie belast? 1. Verkoop van goederen – belast volgens artikel 5(1)a in Nederland, uit casus blijkt dat de goederen vervoerd worden en transportkosten worden betaald. Derhalve sub 5(1) a van toepassing (i.p. sub b). 2. Verstrekken van rentedragende lening O.g. artikel 6(1) Wet OB belast in Nederland, want dochter (‘afnemer’ van de lening) is gevestigd in Nederland. 3. Verstrekken van rentedragende lening O.g. artikel 6(1) Wet OB belast in Singapore, want dochter (‘afnemer’ van de lening) is gevestigd in Singapore (en dochter is geen “andere dan ondernemer” in de zin van artikel 6i-e Wet OB).Vrijstelling? 1. Verkoop van goederen > geen vrijstelling van toepassing 2. Verstrekken van leningen is vrijgesteld o.g. artikel 11(1) j onderdeel 1 Wet OB 1968. 3. Out of scope van NL/EU btwMaatstaf van heffing? 1. Verkoop goederen omzet = EUR 10 mio 2. Lening NL = 6% * EUR 5 mio = EUR 300. 3. Lening Singapore = 6% * EUR 5 mio = EUR 300.Tarief? 1. O.g artikel 9(1) Wet OB = 21%, geen verlaagd tarief o.g. artikel 9(2) van toepassing.
Kosten die vallen onder categorieen 1 en 2 noemt men ‘directekosten/rechtstreekse kosten’, kosten die vallen onder categorie 3 noemtmen ‘algemene kosten’.
In de casus hebben we 1 mio aan “algemene kosten” / “kosten voor degehele bedrijfsvoering”.
Hoe bereken je het gedeelte dat wel in aftrek komt onder 3?
Kijken naar de omzetverhoudingen in 2019! (Werkelijk gebruik vanartikel 11 lid 2 Uitv. Besch. OB speelt hier niet omdat daarvoor geengevens, zoals tijdsbesteding personeel, zijn gegeven).
Let op! Het verstrekken van een lening aan een non-EU entiteit isout of scope prestatie die WEL recht geeft op aftrek vanvoorbelasting, zie hiervoor artikel 15 lid 2 sub c Wet OB 1968. Ditbetekent dat de omzet (rente) uit deze non-EU lening als “belaste”omzet kan worden meegenomen in de berekening ondanks dat delening op zichzelf out of scope is.
Omzet verkoop: 10 mioOmzet lening EU (rente): 300KOmzet lening non-EU (rente): 300K
Pro rata:
Teller: belaste omzet (inclusief de non-EU rente dus)Noemer: (belaste omzet + vrijgestelde omzet)
10 mio (verkoop) + (300K aan non-eu rente) / (10,3 mio + 300) =98% 1. De btw op de kosten kan dus voor 98% in aftrek wordengebracht, dus 98% * EUR 1 mio = 980.
De Belastingdienst zal dus aangeven dat BV ten onrechte 200K (1 mio – 980K) aan btw in aftrek heeftgebracht omdat deze kosten volgens de pro-rata tot een aftrekbeperking leiden.
Echter, u als adviseur zult dan bepleiten dat BV en de Nederlandse dochter een btw-fiscale eenheid vormenvoor de omzetbelasting. Het feit dat zij tot dit moment niet als zodanig hebben gehandeld, maakt dit oordeelniet anders aangezien de materiele voorwaarden zijn vervuld (organisatorische, economische en financiëleverwevenheid). 2 Derhalve moet deze lening ook als “out of scope” / onbelastbaar voor de btw wordengezien omdat transacties binnen de btw fiscale eenheid – in principe – buiten de heffing zijn. Daarom heeftBV terecht btw-aftrek ten aanzien van alle kosten geclaimd want door het wegvallen van de EU-lening,verricht BV enkel belaste prestaties voor de btw.
Casus 2 – Vermogensbeheersdienstverlening
1 Pro rata mag naar boven worden afgerond.2 Verwijzing naar hoorcollege 1 (Ondernemerschap, fiscale eenheid & VI).
Tutti Frutti Bank NV (“NV”) is een Nederlandse bank gevestigd op de Zuidas. NV richt zich als bancaireinstelling op de zakelijke en particuliere markt. Voor de zakelijke markt richt zij zich op i) het vanuitNederland verstrekken van rentedragend krediet aan ondernemers gevestigd in Duitsland en ondernemersgevestigd in Singapore en ii) beheer van zakelijk collectief bijeengebrachte vermogens. Verder richt NVzich ook op de particuliere markt (B2C) waarbij haar activiteit bestaat uit “individueel vermogensbeheer” inNederland. NV staat onder toezicht van de AFM en heeft een vergunning om haar dienstverlening teverichtten.
Beschrijf de btw-gevolgen van de verschillende handelingen van NV. Ik verwacht geen 10-pagina langevaktechnische analyse, maar een korte analyse (1-2 pagina’s) van de toepassing van de respectievelijkevrijstelling(en). U hoeft niet in te gaan op het recht op aftrek van voorbelasting.
NV
- Ondernemerschap: NV is een (Nederlandse) ondernemer voor de omzetbelasting op grond van
artikel 7 Wet OB 1968/ artikel 9 btw-richtlijn omdat zij zelfstandig economische activiteiten tegen
vergoeding vericht.
- Prestaties: Zij verricht op basis van de casus de volgende handelingen:
I. Zakelijke markt: het vanuit Nederland verstrekken van rentedragend krediet aan klanten
in Duitsland (EU) en Singapore (non-EU)
II. Zakelijke markt: collectief vermogensbeheer
III. Particuliere markt: individueel vermogensbeheer in Nederland
Hieronder zal per handeling van NV de btw-gevolgen worden besproken.
Zakelijk verstrekken van krediet
- Het verstrekken van rentedragend krediet is een dienst op grond van artikel 4 Wet OB 1968
aangezien een lening geen ‘voor menselijke beheersing vatbare stoffelijk object is’.
- Ten aanzien van het zakelijk krediet, is de plaats van dienst op grond van artikrl 6 (1) Wet OB 1968
daar waar de afnemede ondernemer is gevestigd. Aangezien krediet wordt verstrekt aan
Nederlandse en buitenlandse ondernemers, is de plaats van dienst daar waar die ondernemers
zijn gevestigd (dus ofwel Duitsland ofwel Singapore) Voor het laatste geldt dat 6i-e van de Wet
OB 1968 niet van toepassing is want de lening wordt niet verstrekt aan “andere dan
ondernemers”.
- De volgende vraag is of er btw moet worden geheven over deze handeling. In het algemeen zij
opgemerkt dat de term “vrijstellingen” een commuautair begrip is voor de btw en derhalve in de
hele Europese Unie op eenzelfde wijze moet worden uitgelegd. Echter, lidstaten hebben wel bij
bepaalde vrijstellingen een zekere beoordelingsmarge om eigen regels vast te stellen.
- Verder moet worden opgemerkt dat volgens het Hof van Justitie de vrijstellingen strikt moeten
worden uitgelegd, omdat zij afwijkingen zijn van het algemene beginsel dat btw wordt geheven
over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht. Het
beginsel van een strikte uitleg mag echter niet betekenen dat de vrijstelling geen effect meer
sorteert. De vrijstellingsbepalingen moeten volgens het Hof van Justitie worden uitgelegd in het
o Het beleggingsrisico wordt gedragen door de deelnemers;
o Iedere belegger heeft een evenredig belang bij de beleggingen via zijn deelname in het
fonds, maar bezit niet de beleggingen zelf; en
o Het fonds moet zijn onderworpen aan bijzonder overheidstoezicht. Dit is ook uitgelegd in
het Besluit beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen 2021; bijzonder
overheidstoezicht (hierna: het besluit).
Toetsing
- De vraag is nu of de activiteit van NV, zijnde de vermogensbeheersdiensten onder de vrijstelling
van artikel 11 paragraaf i, onderdeel 3 Wet OB 1968 valt.
- Aangezien sprake is van collectief vermogensbeheer, kunnen we aannemen dat aan de
voorwaarden is voldaan. Voorts lezen we dat NV een vergunning heeft gekregen en onder het
toezicht valt van de AFM (dus onder bijzonder overheidstoezicht). Derhalve is het beheer van de
collectief bijeengebrachte vermogens vrijgesteld voor de btw o.g. artikel 11 paragraaf i,
onderdeel 3 Wet OB 1968.
Individueel vermogensbeheer
- In casu gaat het in de particuliere markt voor BV om individueel vermogensbeheer en dus niet
om collectief vermogensbeheer. Individueel vermogensbeheer is belast volgens het Hof van
Justitie. 9 Hieronder wordt verstaan het vermogen van een particulier, maar ook bijvoorbeeld
vermogen van een institutionele belegger, zoals een pensioenfonds of een 100%
beleggingsdochter van een bank of verzekeringsmaatschappij. Derhalve is geen sprake van
“collectief bijeengebrachte vermogens’’ zoals bedoeld onder de vrijstelling. In dit geval is 6i-e
niet van toepassing want de particuliere klanten wonen in Nederland en dus niet non-EU.
9 HvJ, ‘Deutsche Bank’,zaak C-044/11, ECLI:EU:C:2012:484.